zondag 15 april 2007

Wijnspuwers, wijntappers en wijnroeiers

Vandaag heb ik me weer eens gewijd aan mijn artikel over de wijnhandel in Utrecht in de late Middeleeuwen. Vragen als wat een wijntapper precies deed, welke maatregelen de stad nam om de kwaliteit van de wijn te waarborgen en wie er precies wijn dronken zijn aan de orde geweest. Ook heb ik me verdiept in de diverse beroepen die in Utrecht met de wijnhandel verband hielden.

Niet in iedere middeleeuwse stad waren die beroepen hetzelfde: zo kenden de Vlaamse steden bijvoorbeeld wijnspuwers, mensen die op last van de stad de kwaliteit van de wijn in een geopend vat moesten beoordelen. Was de wijn bedorven of voldeed hij op andere wijze niet aan het oordeel van de wijnspuwer, moest de inhoud van het vat vernietigd worden. Je mocht overigens pas vanaf je 32ste wijnspuwer worden. Pas op die leeftijd werd je geacht over voldoende proefkwaliteiten te beschikken om zo'n verantwoordelijke functie op je te nemen!

In Utrecht bestond deze functie niet. Hier hebben we voornamelijk wijntappers, wijnroepers, wijnscroders en wijnroeiers. De wijnroeper was in dienst van de wijntapper en riep om wanneer een nieuw vat werd aangeslagen. De wijnscroder vervoerde de wijnvaten van de kelder naar de klant, de wijnroeier was een functionaris betaald door de stad: hij had tot taak met zijn peilstok de inhoud van de vaten vast te stellen. Op basis van de inhoud van een vat werd later accijns afgedragen.

De wijntapper was degene - in Utrecht althans - die de wijn verkocht aan de klant: vaak gegoede burgers, geestelijken of het stadsbestuur. Als een wijntapper een vat eenmaal had aangeslagen, moest dat vat ook helemaal leeg verkocht worden voordat er aan een ander vat begonnen mocht worden. Werd er nog dezelfde dag aan een tweede vat begonnen, moest de wijntapper dat kenbaar maken door een hoepel uit te hangen boven zijn wijnkelder. Daarmee gaf hij aan dat er een nieuw vat, van mogelijk andere kwaliteit, in de verkoop ging.

Wijn aan de straat laten proeven aan passanten was ook mogelijk. Die wijn moest dan wel afkomstig zijn van het vat dat op dat moment in de verkoop was. Overtredingen hiervan werden streng bestraft. In een tijd zonder etiketten en appellations wilde men ook wel graag weten wat de inhoud van zijn gekochte kannetje wijn was: de geproefde wijn moest ook de aangekochte wijn zijn!

Legio bepalingen regelden allerlei mogelijke manieren van falsificaties: slechte wijn van het ene vat in het andere overhevelen bijvoorbeeld of, zoals hierboven al aangehaald, eerst goede wijn laten proeven om vervolgens slechtere wijn in de kan te tappen. Goede Rijnwijn met andere kwaliteiten wijn mengen was ook streng verboden, evenals het toevoegen van allerhande kruiden. Het was geen makkie om wijn te verkopen 500 jaar geleden: een hedendaagse supermarktmanager heeft het een stuk makkelijker!